Als ik vertel tegen vrienden dat de mezentrek goed op gang is gekomen, krijg ik vaak verwonderde blikken. ‘Mezen? Dat zijn toch geen trekvogels’. Een misverstand dat we graag de wereld willen uit helpen. Want heel veel vogels ’trekken’. En dat moet niet altijd de gekende verplaatsing van hier naar Afrika zijn zoals de boerenzwaluw. Neen, populaties kunnen plots beslissen om andere oorden op te zoeken. Daar is dan altijd een reden voor. Gebrek aan voedsel, weersomstandigheden en sinds een tijd ook de klimaatveranderingen. Bij de vogels zijn er elk jaar vluchtelingen op pad. En dit zonder dat daar, zoals bij de mensen, een hoop gezever van komt.
Nederlanders
Zo werden er ook dit jaar op onze ringposten ook weer ‘vreemde’ mezen gespot. Er waren drie controles van beestjes met een Nederlandse ring. Een ander bewijs dat mezen zich verplaatsen is de jaarlijkse piek rond einde oktober, begin november in het aantal mezen dat er geringd worden. In goede mezenjaren is deze piek een stuk duidelijker dan in ‘magere’ jaren. Dit jaar was dan ook een heel goed mezenjaar. In totaal werden door de werkgroep Tongeren dit jaar 1.146 pimpelmezen en 1.676 koolmezen gevangen. En in de rest van ons landje waren er ook stevige aantallen. Dan kan je zien op onderstaande grafieken. De piek voor koolmezen lag dit jaar eind oktober. Bij de pimpels liep die nog even door begin november. Hou er wel rekening mee dat heel wat ringers eind oktober hun netten opbergen. In 2018 was er heel weinig mezentrek met een zo goed als onzichtbare piek. Het jaar ervoor (2017) zien we een, weliswaar iets mindere, piek in dezelfde periode.
Noords
Uit controles en terugmeldingen bij het ringwerk blijkt ook heel duidelijk dat mezen ook trekken. Zo zien we dat er heel wat vogels uit het noorden komen. Op de kaartjes van de website van het Belgische ringwerk kan je dit mooi bekijken (een aanrader trouwens om eens in te gaan snuisteren). Zo zien we dat zowel bij de pimpeltjes (bovenste kaart) als bij de koolmezen (onderste kaart) er heel wat meldingen en controles uit het noorden en noord-oosten komen. Maar er zijn er minstens zo veel uit het zuiden.
Uit de literatuur leren we dat mezen ‘deeltrekkers’ zijn. In het boek ‘Vogeltrek over Nederland 1976-1193’ (Landelijke Vogeltrekwerkgroep Nederland) krijgen de populaties uit het noorden het noordoosten deze stempel. ‘Onze’ mezen blijken veel minder mobiel te zijn. De controles van geringde exemplaren die jarenlang op dezelfde locatie worden gezien zijn hiervan een bewijs. Maar of dit voor de ganse populatie zo is blijft natuurlijk een open vraag. Over de ‘zuidelijke’ gasten wordt niet echt gesproken. Enkel staat er vermeld dat in ‘goede’ mezenjaren met veel jongen in het noorden de trekafstand groter kan worden. Dit kan voor een deel de meer zuidelijke meldingen verklaren. De Spaanse meldingen kunnen we dan als de avonturiers onder de mezen bestempelen.
Conclusie van mijn verhaal is dat de mezen die jouw nestkast bezetten meestal wel in jouw tuin blijven zo lang ze er eten en beschutting vinden. En in de winter komen er in sommige jaren gasten uit het noorden en noord-oosten mee dineren op jouw voederplank. Die na de winter dan weer terug vliegen naar hun broedgebieden ginder.
Pimpelmees Parus caeruleus – controles in buitenland van in België geringd vogels (paars) en controles door Belgische ringers van in het buitenland geringde vogels (rood)
Koolmees Parus major – controles in buitenland van in België geringd vogels (paars) en controles door Belgische ringers van in het buitenland geringde vogels (rood)
Tekst en foto: Dirk Ottenburghs
Grafieken: trektellen.nl
Kaartjes: Belgisch Ringwerk
Leave a Reply