Enkele eeuwen geleden waren vooral jacht en vlees de reden om iets te schrijven over vogels. De situatie was daarmee totaal anders dan tegenwoordig, want een zeldzame soort was toen weinig interessant. Vogelsoorten kregen pas belangstelling als ze in bejaagbare hoeveelheden voorkwamen. Een andere geschreven bron uit die tijd was de premieregeling voor het bestrijden van schadelijke dieren. Vogels die het zaaigraan kwamen oppikken werden als bedreigend voor de voedselbevoorrading gezien en werden daarom gedood. In Brugge werden er toen bijvoorbeeld premies voor ingeleverde “craeyehoofden” uitgeloofd en bijgevolg werden er daar in het begin van de 17e eeuw meer dan 10.000 zogenaamde “kraaienkoppen” aan de stadsontvanger aangeboden door professionele verdelgers. We durven veronderstellen dat er toen veel Roeken voor onthoofd werden omdat men door hun verblijf in grote kolonies gemakkelijker tot massale verdelging kon overgaan. In vele gevallen maakte men totaal geen onderscheid tussen Kraaien en Roeken, of werd een Roek “Veldkraai” genoemd.
Nadat men inzag dat de Roeken op sociaal- en foerageergedrag weinig gemeen hadden met Zwarte Kraaien, kwam er stilaan een discussie op gang rond schade en nut van deze soort. Uit de maaginhoud van enkele honderden gedode Roeken kon men het dieet afleiden. Op basis van deze gegevens werd de Roek toen op een voorzichtige manier als “een eerder nuttige vogel” omschreven. Toch bleef men Roeken beschouwen als een pestsoort, en was het algemeen aanvaard om deze dieren in grote aantallen te doden. Op die manier daalde het aantal nesten in België tussen de tellingen van 1928 en 1945 van 8700 naar 4740. Rond 1970 kwamen roekenkolonies vooral nog voor in Wallonië en daalde het roekenbestand in Vlaanderen tot een absoluut dieptepunt. Voor de afname werd vervolging als belangrijkste reden genoemd. Ook de vergiftiging door behandeling van zaaigraan, de afname van voedselbeschikbaarheid door de monoculturen en het verwijderen van geschikte nestbomen speelden eisten hun tol.
Tegelijk met het jachtverbod op de Roek vanaf 1975 klom de soort langzaam uit haar diep dal. In de Limburgse Broedvogelatlas illustreert een tabel de toename van het aantal nesten in Limburg met 339 nesten (9 kolonies) in 1983 naar 593 nesten (14 kolonies) in 1992. Opvallend hierbij is dat de vogels toen nog uitsluitend nestelden in de Maasvallei en de Noorderkempen. Tijdens de inventarisaties voor de Vlaamse broedvogelatlas van 2002 werd er een verdere sterke toename van de populatie in Limburg vastgesteld met in totaal reeds 2000 paren. De Fruitstreek kreeg toen haar eerste kolonies in het uiterste zuidwesten van Limburg. Vogelwerkgroep Fruitstreek telt sinds 2018 de bezette nesten in de regio, met jaarlijks toenemende aantallen. In 2021 werden hier 426 nesten geteld (17 kolonies) met als grootste kolonie de 80 nesten in Vechmaal. In Alken (5) kwamen de meeste locaties voor. Andere populaties werden teruggevonden in Montenaken, Velm, Sint-Truiden, Wellen, Kozen, Mechelen-Bovelingen, Vorsen en Gelinden.
Dat de Roek dit allemaal kon doorstaan en zich na een eeuwenlange vervolging weet te handhaven heeft, naast de wettelijke bescherming, ongetwijfeld ook te maken met de intelligentie die eigen is aan de kraaiachtigen. Toch blijft de hedendaagse gemiddelde koloniegrootte laag in vergelijking met de historische waarnemingen. Uiteraard is de voedselbeschikbaarheid in de omgeving van de nesten hierbij een bepalende factor. Daarnaast leidt verstoring en verjaging van roekenkolonies in de bebouwde kom wegens “lawaai” en “bevuiling door uitwerpselen” eveneens tot verspreide en kleinere kolonies.
Tijdens de wintermaanden worden plaatselijke Roeken soms aangevuld met noordoostelijke populaties die hier in oktober en november toekomen of doortrekken. Op de telpost van Oetersloven worden jaarlijks in die periode gemiddeld een duizendtal overtrekkende Roeken geteld.
Leave a Reply